De wissel van de macht
Een nieuwe kunstvisie en -praktijk winnen gestaag terrein.
Aan de oppervlakte volgen de cultuurseizoenen elkaar op zoals pagina’s in een boek: weinig nieuws onder de zon. Maar diep daaronder voltrekt zich een stille revolutie. Vergelijk het met tektonische platen die over elkaar schuren en de ondergrond van ons cultuurlandschap beslissend veranderen. Zo wint een nieuwe kunstvisie en -praktijk gestaag terrein.
Vrijdag 14 oktober, Liverpoolstraat, Molenbeek. Buiten op de stoep van een groot leeg industrieel pand beslis je bij twee hostessen zelf hoeveel je neertelt voor Office de Tourisme / Agence de Voyage (maar graag 1% van je netto maandloon). Wat je binnen wacht, is geen theatervoorstelling, geen expositie, geen mozaïek van losse performances. Het is dat alles tegelijk, onderbroken door een collectieve maaltijd met soep en eindigend op een geleide audiotour in de buurt.
Fictief kader is de opening van een nieuw reis- en toeristisch bureau: K.A.K-Michelin. In strakke bedrijfspakjes presenteert een trosje medewerkers hun agence met de nodige ironie. ‘Avec K.A.K-Michelin tu iras loin!’ Verder in het gebouw bots je op een botanische tuin (een paar kamerplanten in twee vuile toiletten), een Mariagrot (theelichtjes onder de betonnen trap), een heelal (een verduisterd kantoor met wentelende ballen en één zaklamp), een ‘expeditie naar het hiernamaals’ (een glazen hok met drie oplichtende hoofden die vanuit de hemel getuigen als Hitler of Louis Armstrong) en een ‘panoramisch uitkijkpunt’ (op het troosteloze platte dak met enkele koepels die als graven zijn afgedekt voor denkers en kunstenaars als Isaac, Albert en Virginia). Donker absurdisme vecht met kinderlijke verbeelding. Later op de avond zullen we zelfs in twee auto’s worden rondgereden door de mistige garage, voor een ‘safari’ langs performers die als naakte steppedieren voor de koplampen wegspringen.
Achter dit project zit K.A.K (Koekelbergse Alliantie van Knutselaars), een los-vast collectief van een 15-tal jonge kunstenaars waarvan het gros enkele jaren geleden afstudeerde aan het Brusselse Ritcs. In grote panden als deze aarden ze het beste. Eerder huisden ze met hun atelier al in het Koninklijk Atheneum van Koekelberg (waar ze hun naam aan ontleenden), en in de ‘Koekjesfabriek’ van Dandoy in het centrum van Brussel, waar ze vanaf 2015 de K.A.K-sessies inrichtten: ‘theatrale buitengewone gebeurtenissen’ of gezamenlijke presentaties van ongepolijst werk. Vrijwel zonder middelen, met restmateriaal als grondstof en de vitaliteit van art brut als motor, vormt K.A.K een van de nieuwe frisse geluiden in ons cultuurlandschap.
Verkaveling Vlaanderen
Hoe het met dat cultuurlandschap staat? Heel vaak gaan de debatten over de architectuur van het beleid: over bruggen die mankeren tussen steeds meer velden, over veldjes die dringend meer bemesting verdienen, over de toegankelijkheid van het hele landschap voor nieuwkomers, over de interne circulatie van kunstproducten of de wisselwerking met het brede publiek. En natuurlijk is daar werk aan. Op nog geen dertig jaar is een onverwacht breed veld uit de grond gestampt, met geprofessionaliseerde kavels waar men zich in 1980 geen idee van had kunnen vormen: met gelaagde beleidsniveaus, reglementen van circus- tot participatiedecreten, hele subsidieprotocollen als een fijn geaderd besproeiingsapparaat. Door de achteruitkijkspiegel bekeken, is het allemaal heel snel gegaan. En maar goed ook.
Alleen verklaart dat ook waarom cultuurministers nu veeleer de tuinmannen van hun eigen handleidingen zijn moeten worden, dan van het eigenlijke landschap. Het beleid is nu, naast subsidiëren, vooral bezig met de remediëring van het beleid zelf. Met punten en komma’s, posten op de begroting, decretale herschrijvingen en adviesraden. Vraagt iemand zich nog echt af waartoe het weer allemaal diende? Welk landschap we er eigenlijk mee beogen? Wat de hedendaagse functie is van cultuur?
Zelfs beoordelingscommissies, de eigenlijke biologen van de kwaliteit van de kunsten, hebben nog nauwelijks handvaten om boven hun stapels met subsidieaanvragen uit te stijgen en vanuit een vogelperspectief het héle landschap te lezen. Ze moeten alles en iedereen nu gewoon punten geven en dan bang de uitkomst afwachten. Pas nadat er is bemest, rijst steeds de vraag op wat er allemaal zal verschralen. Oei, de helft van de kunsttijdschriften weg. Ai, nog maar één van drie artistieke werkingen voor mensen met een handicap over.
In onze reflectie over het Vlaamse cultuurlandschap zou je willen dat alles weer wat meer vertrekt van de grond van de zaak: wat verschuift er allemaal in de ondergrond, en hoe willen we dat artistieke potentieel op termijn wel of niet tot bloei brengen?
Nieuwsgierig naar buiten
Buiten de picture gebeuren er boeiende pogingen. Afgelopen zomer stichtte een deel van K.A.K, versterkt door Ritcs-studenten en enkele Congolese acteurs, een nieuwe kolonie op de terreinen van het slachthuis van Anderlecht. Samen met ook enkele buurtbewoners werd deze tijdelijke vrijstaat, Gondwana, in stoet geopend, en werden de bezoekers met burleske fantasie ingewijd in een reeks nieuwe wetten. Zo bleek de lokale economie één grote loterij, en bestond de lokale munt uit papiergeld waarop een rijkaard een arme luis in de kont neukt. Iedereen in Gondwana was vrij, maar slapen was verboden. Het leek wel de grote wereld in het klein, gepresenteerd met een vervaarlijke knipoog en met gedreven knutselkunst.
De klassieke schouwburg en black box lijken deze jongere generatie steeds meer te beknellen. Ze wil liever naar buiten, onder de mensen, in de frisse lucht. Nog in 2016 speelde het jonge Gentse duo Ballet Dommage zijn circusachtige spektakel Volk in steeds andere garagepoorten bij mensen thuis, en gebruikte Lucinda Ra voor zijn gezinsdrama Akaaremoertoe Bahikoeroe het héle dorpje Zwankendamme bij Zeebrugge als speelveld, waarbij vele bewoners gewoon mee opgingen in deze kleurrijke parade. Luisterspelen op de stoep van sociale woonblokken, theater in rusthuizen, circus in camions, massaspektakels in de haven, eigentijds boerendrama op boerderijen, binnenvallende monologen op allerlei vergaderingen: jong theater spreidt zijn vleugels en landt op onverwachte locaties en vaak vergeten restplekken in de periferie van de globalisering en digitalisering.
Er wordt niet gewoon neergestreken, vaak graven makers zich juist voor langere tijd in. Hun artistieke verwerking fundeert zich dan op intensief onderzoek, veel gesprekken met bewoners en experts, uitgekiende dramaturgische overwegingen en een sterk besef van de lokale context en dynamiek. Was jong werk lang bij het meest oppervlakkige werk in ons cultuurlandschap, vandaag graaft het vaak dieper dan ooit.
Omdat het tot stand komt in uitwisseling. Omdat er sterk gezocht is naar betrokkenheid van ‘onbevoegde’ spelers uit de omgeving. Omdat uiteenlopende perspectieven al onderweg met elkaar geconfronteerd zijn, en toch samen verder moeten bouwen aan één gedeeld project. Ook nieuwe dramaturgen als Bart Capelle, Sébastien Hendrickx en Dries Douibi hebben zich extra bekwaamd in dit soort participatieve processen en meerstemmige input. Zij hebben niet langer het profiel van repertoirevreters, maar zijn veeleer geboeid door het dynamische snijvlak tussen kunst en stedelijkheid, tussen het artistieke en het sociale. Zo wint die nieuwe curiositeit naar onze eenentwintigste-eeuwse werkelijkheid langzaam aan volwassenheid.
De jaren ’80 blijven duren
Maar is het wel (goede) kunst? Dat is de vraag die de gestelde lichamen van het kunstenveld er steeds weer op afvuren. Zij gaan uit van een onproblematische, want ‘algemeen aanvaarde’ visie op hoe kunst ‘is’: bevrijd van morele en ideologische besognes, sterk vormgericht, graag suggestief en meergelaagd, altijd vertrekkend van een sterk individuele persoonlijkheid en bewust van een artistieke traditie, maar daar ook graag mee in conflict. Maar zijn die evidenties eigenlijk wel zo vanzelfsprekend als ze gebruikt worden?
Wat mij betreft is dat de grootste uitdaging voor ons kunstenveld: een meer zelfkritische kijk op de overheersing van één bepaald kunstdiscours in ons zogenaamd heel diverse landschap. Het is het vertoog dat in Vlaanderen extra sterk verankerd is geraakt door het uitzonderlijke talent van de theatermakers en choreografen die ooit de neus aan het venster staken in de jaren 1980, en later zijn betiteld als ‘de Vlaamse Golf’. Klassebakken als Jan Lauwers, Anne Teresa De Keersmaeker, Ivo Van Hove, Luk Perceval, Jan Fabre, Johan Simons, Jan Decorte… zetten zich af tegen de rechtlijnigheid van het politieke vormingstheater vóór hen, bevrijdden zich van de klassieke vormen door ze te versplinteren, schoven tegenover de oude autoriteit van het katholieke Vlaanderen hun eigen individualiteit naar voren en vonden een nieuwe thuis in het postmoderne levensgevoel. Ironische afstandelijkheid won het van al te veel betrokkenheid. Ontmaskering van ‘de grote verhalen’ vloerde elke boodschapperigheid. Volks vermaak werd verdacht, vormvernieuwing het nieuwe gelijk. Esthetiek ging primeren.
Natuurlijk zijn dit veel te sterke veralgemeningen om voor elk parcours van de ‘tachtigers’ te kunnen gelden, maar samen kneedden ze één complex van hoge waarden die in die tijd erg bevrijdend voelden tegenover de Vlaamse kneuterigheid. En het bleef niet bij die tijd alleen. Het prille cultuurbeleid van de Vlaamse Gemeenschap steunde de autonomie-gedachte van de Vlaamse Golf enthousiast, ook financieel. Ook de nieuwe kunstencentra zorgden voor een institutionele verankering die tot op vandaag doorgaat.
Zo bezet dit bevrijde tachtigers-discours nu niet alleen het gros van de posities en de middelen, maar heeft het sinds de jaren 1990 ook grote delen van het landschap (én de kunstopleidingen) overgenomen. Anders dan in Frankrijk of Duitsland werd in Vlaanderen, bij gebrek aan lange cultuurtraditie, de periferie het centrum. Windeieren heeft ons dat zeker niet gelegd, maar in een tijd van sterk verkleurende steden of oprukkende populisme tegen ‘de elitaire kunsten’ botst dit discours duidelijk op zijn grenzen.
Een uitweg uit de versplintering
Vandaag voltrekt zich, in alle stilte, de wissel van de wacht. In de tektonische ondergrond van ons cultuurveld schuift een nieuwe plaat over de vorige, als een nieuwe kunstvisie en -praktijk. K.A.K is er maar één signaal van, maar verenigt verschillende kenmerken. Het werkt collectief in plaats van vanuit één artistiek ego dat alles bepaalt, in wisselende constellaties. Anders dan collectieven als Stan of De Roovers werkt K.A.K liever vanuit de dramaturgie van de mozaïek dan met repertoire. Die zie je ook bij BOG, Ballet Dommage of in sommige projecten van Jozef Wouters… De economie van de schaarste en het hergebruik bepaalt niet alleen de esthetiek, maar ook de werkwijze: het klassieke inkomsten-model wordt sterk bevraagd, in functie van een nieuwe autonomie.
Tegelijk is er juist veel zin in verbinding en participatie bij de samenstelling van het materiaal, en soms ook op het podium. De hele stad kan het speelterrein zijn, vanuit een sterk besef van de sociale verhoudingen buiten de witte middenklasse. Ook het principe van de ontmaskering is niet langer aan deze makers besteed. De Nwe Tijd, Laura van Dolron, Christophe Meierhans, Lotte van den Berg, opnieuw BOG: ze willen constructieve voorstellen doen, meten hun kleine menselijke perspectief terug met de grote verhalen, zoeken juist een uitweg uit alle versplintering van deze tijd.
Zelfs van expliciet politieke uitspraken zijn ze niet vies. Zo eindigde K.A.K zijn Office de Tourisme / Agence de Voyage met een gegidste wandeling waarin een presentatie van de buurt – het ‘gevreesde’ Molenbeek, te midden van de autosjacheraars aan het Kanaal – uitloopt op een scherpe analyse van de mondiale verhoudingen. Niet de culturele wij-zij-lezing van deze terroristische tijden vormt de leidraad, wel een ongelijkheidsperspectief rond ‘the West and the rest’. Net als vele andere makers toont K.A.K zich extra betrokken bij zijn tijd, ook in zijn eigen praktijk. Hoe willen we dat soort dynamieken al dan niet stimuleren? Dát zou bij elke subsidieronde opnieuw de vraag moeten zijn.
De uitdaging voor ons cultuurlandschap is de wissel van de macht: de keuze om deze stille revolutie niet alleen te erkennen, maar ze ook alle kansen te geven om zich – ook voorbij de steeds kleinere poort van de projectsubsidies – nog beter te ontwikkelen. De toekomst van ons cultuurlandschap, én de plek van de kunsten in de samenleving, zullen er wel bij varen.